Voorwaarden voor de automatische motoruitschakeling (stop-fase)
De versnellingshendel bevindt zich in de neutrale stand.
Het koppelingspedaal is niet ingetrapt.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motorkap is gesloten.
De wagen staat stil.
De af fabriek gemonteerde trekhaak is niet elektrisch met een aanhangwagen verbonden.
De minimale motortemperatuur is bereikt.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
De wagen staat niet op een helling.
Het motortoerental is lager dan 1200 1/min.
De temperatuur van de accu is niet te laag of te hoog.
De druk in het remsysteem is voldoende.
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de ingestelde interieurtemperatuur is
niet te groot.
De rijsnelheid sinds de laatste keer dat de motor werd afgezet was hoger dan
3 km/h.
Er vindt geen reiniging van het roetfilter* plaats, zie instructieboekje.
De voorwielen zijn niet te sterk gedraaid (het stuurwiel is minder dan 3/4 omwenteling
gedraaid).
Voorwaarden voor een automatische herstart (start-fase)
Het koppelingspedaal is ingetrapt.
De max./min. temperatuur is ingesteld.
De ontwasemingsfunctie van de voorruit is ingeschakeld.
Er is een hoge aanjagerstand gekozen.
De start-stoptoets wordt ingedrukt.
Voorwaarden voor een automatische herstart zonder ingreep van de bestuurder
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 3 km/h.
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de in het interieur ingestelde temperatuur
is te groot.
De ladingstoestand van de accu is onvoldoende.
De druk in het remsysteem is onvoldoende.