Werkbereik van cilinderuitschakeling
De cilinderuitschakeling vindt plaats in een toerentalbereik waarin
bij een gemiddelde rijstijl meestal wordt gereden. De onderste
toerentalgrens ligt bij 1250 1/min. Onder deze grens draait de
motor te ongelijkmatig wanneer in de 2-cilindermodus wordt
gereden.
De bovenste toerentalgrens ligt bij 4000 1/min, om de
schakelkrachten van de actuators gematigd te houden. In de derde
versnelling begint het cilinderuitschakelbereik bij ca. 30 km/h, in
de vijfde en zesde versnelling eindigt het bereik bij ca. 130 km/h.
Het maximale koppel in de 2-cilindermodus ligt, afhankelijk van
het toerental, tussen 75 en 100 Nm.
Bij hogere koppelwaarden wordt door de pingelgrenzen en de
ontstekingstijdstipverstellingen in de 2-cilindermodus niet meer
het optimale verbruik gerealiseerd, zodat alle vier cilinders weer
worden ingeschakeld.
Om het verbruikspotentieel volledig te benutten, wordt de
cilinderuitschakeling niet alleen in deellast, maar ook tijdens
deceleratiefasen geactiveerd. Doordat de motor in de
2-cilindermodus minder remmend werkt, duurt de deceleratiefase,
waarbij geen brandstofinspuiting plaatsvindt, aanzienlijk langer.
Zodra de bestuurder het rempedaal intrapt, wordt de
2-cilindermodus afgebroken, zodat alle vier cilinders tijdens de
deceleratiefase de remwerking ondersteunen. Bij het bergaf rijden
wordt de cilinderuitschakeling eveneens uitgeschakeld, omdat dan
de volledige motorremwerking gewenst is.
De informatie of de wagen bergaf rijdt wordt via de CAN-databus
‘aandrijving’ naar het motorregelapparaat gestuurd. Het
betreffende signaal wordt door regelapparaat voor ABS/ESP J104
(aan de hand van het wieltoerental en de wagenhelling)
beschikbaar gesteld.